Parasha Vayigash

Vayigash (en Hij naderde)  Gen. 44:18-47:27

 

De parasha begint met een pleidooi van Juda voor Benjamin:

Toen trad Juda op hem toe en zei: Och, mijn heer, laat uw dienaar toch een woord ten aanhoren van mijn heer mogen spreken, en ontsteek niet in woede tegen uw dienaar, want u bent als de farao. (Gen. 44:18)

Juda begon de vrijheid van Benjamin te bepleiten en legde uit dat zijn vader heel veel van de jongen hield en dat terugkeer naar Kanaän zonder hem zeker de oorzaak zou zijn van de dood van zijn vader. Bovendien, omdat hij persoonlijk had toegezegd voor zijn veilige terugkeer uit Egypte borg te staan, vroeg Juda om in Egypte te blijven als Jozefs slaaf in Benjamins plaats. (Als gevolg van opofferingsgezindheid was Jozef ervan overtuigd dat zijn broers andere mensen waren geworden dan degenen die hem in de put hadden gegooid.) 

Safenat–Paneach

De Farao hoorde van de komst van de broers en droeg Jozef op om hun te vertellen Jakob en alle leden van zijn huishouden naar Egypte te brengen, om in het 'vette van het land' te leven. Farao bood zelfs wagens aan om hun reis naar Egypte te ondersteunen. Jozef gaf hun sets kleren (Benjamin ontving vijf sets plus 300 sjekels zilver), extra voorzieningen en 20 ezels beladen met de mooiste dingen van Egypte als een geschenk voor zijn vader Jacob. De broers vertrokken vervolgens om de terugreis naar Kanaän aan te vangen.

Toen ze terugkeerden naar Kanaän, vertelden de zonen van Israël hem alles wat er was gebeurd, die na het zien van de uit Egypte verzonden geschenken uiteindelijk riep: "het is genoeg, mijn zoon Jozef leeft nog: ik zal hem gaan bezoeken voordat ik sterf. " Dus begon Jacob (met de 66 leden van zijn huishouden) aan de reis naar Egypte. Onderweg bracht hij offers aan de HEER in Beersheva (waar God voor het eerst aan hem verscheen in een visioen) en daar verzekerde God hem dat hij naar Egypte zou gaan, en beloofde dat hij daar Israël tot een groot volk zou maken.

Farao hoorde van de komst van de broers en droeg Jozef op om hun te vertellen Jakob en alle leden van zijn huishouden naar Egypte te brengen, om in het 'vette van het land' te leven. Farao bood zelfs wagens aan om hun reis naar Egypte te ondersteunen. Jozef gaf hun sets kleren (Benjamin ontving vijf sets plus 300 sjekels zilver), extra voorzieningen en 20 ezels beladen met de mooiste dingen van Egypte als een geschenk voor zijn vader Jacob. De broers vertrokken vervolgens om de terugreis naar Kanaän aan te vangen.
Juda begon de vrijheid van Benjamin te bepleiten en legde uit dat zijn vader heel veel van de jongen hield en dat terugkeer naar Kanaän zonder hem zeker de oorzaak zou zijn van de dood van zijn vader. Bovendien, omdat hij persoonlijk had toegezegd voor zijn veilige terugkeer uit Egypte borg te staan, vroeg Juda om in Egypte te blijven als Jozefs slaaf in Benjamins plaats. (Als gevolg van opofferingsgezindheid was Jozef ervan overtuigd dat zijn broers andere mensen waren dan degenen die hem in de put hadden gegooid.) 

Toen hij Juda's aangrijpende en oprechte pleidooi hoorde, beval Jozef iedereen behalve zijn broers de kamer uit te gaan en begon luid te huilen. Hij openbaarde zich toen aan zijn broers en zei, ani Josef! ha'od avi chai? אֲנִי יוֹסֵף, הַעוֹד אָבִי חָי- "Ik ben Jozef, leeft mijn vader nog?" Zijn broers waren verbluft en konden hem niet antwoorden, want zij waren bang geworden nu ze oog in oog met de door hun verworpen broer stonden.  Jozef vroeg zijn broeders dichter bij hem te komen terwijl hij herhaalde dat hij inderdaad hun lang verloren broer was, "die jullie naar Egypte verkocht hebben". Vervolgens troostte hij hen en legde uit dat de hongersnood nog vijf jaar zou duren, maar God (Elohim) had "mij voor jullie uitgezonden tot behoud van jullie een overblijfsel in het land" (she'erit ba'aretz שְׁאֵרִית בָּאָרֶץ) en dat "jullie het niet waren die mij hierheen heeft gestuurd, maar God. " Hij drong er toen bij hen op aan om naar huis terug te keren en Jakob naar Egypte te brengen, waar zij in het land Gosen zouden wonen en door Jozef zouden worden verzorgd.

Toen ze terugkeerden naar Kanaän, vertelden de zonen van Israël hem alles wat er was gebeurd, die na het zien van de uit Egypte verzonden geschenken uiteindelijk riep: "het is genoeg, mijn zoon Jozef leeft nog: ik zal hem gaan bezoeken voordat ik sterf. " Dus begon Jacob (met de 66 leden van zijn huishouden) aan de reis naar Egypte. Onderweg bracht hij offers aan de HEER in Beersheva (waar God voor het eerst aan hem verscheen in een visioen) en daar verzekerde God hem dat hij naar Egypte zou gaan, en beloofde dat hij daar Israël tot een groot volk zou maken.

De parashah somt dan de namen op van de directe nazaten van Jacob (met uitzondering van de vrouwen van zijn zonen), in totaal 66 personen. Door Jakob zelf en Jozef met zijn twee zonen (Efraïm en Manasse) toe te voegen, hebben we een totaal van 70 waarmee het  geslacht, dat in Egypte leefde, begon (dit komt overeen met de MT in Gen 46:27, Exodus 1: 5, Deut 10: 22, maar merk op dat de LXX (Septuagint) het getal vermeldt als 75 in Gen 46:27 en Ex 1: 5 (vergelijk 7:14) De ‘wijzen’ hebben wel eens gezegd dat er 69 mensen waren die Egypte binnengingen, en dat God toen aan de lijst toegevoegd werd, zodat in vervulling gaat wat in Gen. 46:4 staat: "Ik zal met u meetrekken naar Egypte".

Jakob en zijn huisgenoten kwamen aan in Egypte, waar Jozef naar buiten ging om hem te ontmoeten op zijn wagen. Israël weende toen Jozef hem omhelsde na een scheiding van 22 jaar en zei: "Nu kan ik sterven, heb ik zelf gezien dat je nog leeft". Jozef zei vervolgens tegen zijn broers dat ze Farao moesten vertellen dat zij herders waren (verafschuwd door de inheemse Egyptenaren – maar een reden voor de farao (die uit de Hykos-dynastie is), om ze naar het vruchtbare land Gosen te sturen (de regio van Gosen ligt in het noordoosten van Egypte, in de delta van de rivier de Nijl, waar die leegloopt in de Middellandse Zee.  Het schiereiland Sinaï ligt net ten oosten).

De parasha eindigt terwijl Jozef doorgaat met het vergaren van een fortuin (inclusief vee en land) voor het graan dat wordt bewaard in de pakhuizen van Egypte, die hij aan Farao heeft gegeven. Hij heeft inderdaad een belastingsysteem opgezet waarin een vijfde van de producten van het land eigendom zou worden van de staat (alleen de priesters waren vrijgesteld van deze belasting). De Israëlieten woonden in Gosen, waar ze meer eigendom verwierven en vruchtbaar waren en in aantal vermenigvuldigden.

 

http://www.hebrew4christians.com/Scripture/Parashah/Summaries/Vayigash/vayigash.html 

Vertaald en bewerkt door Ida Dijkhuis